donderdag 21 april 2011

Nog niet voorbij

Mijn ouders wonen aan het Olympiaplein in Amsterdam-Zuid. Aan de overkant van hun huis bevindt zich het plein waarop op 20 juni 1943 een deel van de Joden bijeen werd gebracht die bij de grote razzia van die dag waren opgepakt. Abel Herzberg schrijft hierover in zijn Kroniek der Jodenvervolging:
‘Een van de verzamelplaatsen tijdens de razzia was het Olympiaplein. Het weer was mooi die dag, en op het sportveld werd mitsdien getennist. De wachtende joden hoorden de ballen tikken op de grond, en de spelers roepen: ready-game. Het waren geen NSB-ers, die daar speelden. Het waren geen mannen uit het verzet. Het was de meerderheid van het Nederlandse volk. Men was aan veel gewend geraakt.’
Het citaat is treffend in zijn wrangheid - al is het, zoals ik begreep uit andere bronnen, niet juist en door Herzberg zelf later gecorrigeerd  (in 1943 waren er geen tennisbanen op het Olympiaplein en tijdens de razzia gold een uitgaansverbod). De feitelijke juistheid van het citaat doet echter niets af aan de waarachtigheid van het beeld dat wordt opgeroepen. In 1943 was de Nederlandse bevolking gewend geraakt aan de ontmenselijking en verdrijving van haar Joodse burgers. Het getik van tennisballen op een lome zomermiddag vormde een logisch decor voor het sluitstuk van de vernietiging van de Nederlandse Joden. 

Ik ben aan het Olympiaplein opgegroeid. Het is een groot plein, omzoomd door hoge bomen. Wij voetbalden er als kinderen. Ik kende de geschiedenis van het plein en zeker het citaat van Herzberg niet. Ik ben geboren in 1974 – 31 jaar nadat Amsterdam officieel Judenrein werd verklaard. Meestal is de vervolging van de Joden in Nederland dan ook niet meer dan geschiedenis. Een afgesloten hoofdstuk. Maar niet altijd. 

Allereerst trof ik, toen op eerste dag Pesach over het Olympiaplein liep, een aantal genoeglijk keuvelende acteurs aan – stuk voor stuk voorzien van een Jodenster. Het bleek te gaan om figuranten van de nieuwe film van Rudolf van den Berg - over Walter Süskind. Ondanks de filmische setting was het een onthutsende gewaarwording. Hier liepen, op een zonnige dag in april, mensen met bontjassen en een jodenster. Er stond een kinderwagen. Op een dag waarop Joden wereldwijd de bevrijding van onderdrukking vieren, stonden hier acteurs mensen uit te beelden die vrijwel allemaal een akelige dood zouden sterven. Uiteraard was het niet echt, maar entertainment. Maar plotseling drong het verleden zich op. Hoe banaal ook, ik bedacht me: als ik iets eerder was geboren had ik daar gestaan. Als dingen iets anders waren gelopen was ik nooit geboren. 

Maar ook op andere manieren klopt het verleden aan de deur. Ik schreef al eerder op deze plek over de beraadslagingen in de Tweede Kamer over het voorgenomen verbod op de kosjere slacht. En over de ontluisterende manier waarop dit debat voorbij gaat aan wetenschappelijk onderzoek, de realiteit van de slacht en de grondrechten van de Joodse gemeenschap in Nederland. Mijn beschouwing daar was van een feitelijke aard en bood (hoop ik) een redelijk overzicht van de argumenten ter zake. Maar door de feitelijke benadering ging ik in die beschouwing wellicht voorbij aan de kern: het feit dat de ethiek en gewoonten waarmee mijn voorouders honderden jaren in dit land geleefd hebben als een wegwerpartikel werden gebruikt. Als iets wat je bij het oud vuil kan zetten wanneer een ander belang voorbij komt. 

De minachting die hieruit spreekt laat zich wellicht als volgt illustreren. Eens in de zoveel tijd protesteren Surinaamse belangenorganisatie tegen het afbeelden van Zwarte Piet als het domme hulpje van Sinterklaas – een beeld dat in de meeste fatsoenlijke landen (zeker met een kwalijk slavernij-verleden) ondenkbaar is. Dat soort protesten wordt weggejouwd. Zo doen we dingen nou eenmaal in Nederland, is de communis opinio, daar heb je je maar aan aan te passen. Maar blijkbaar behoeft alleen de minderheid zich aan te passen aan de meerderheid - en niet omgekeerd. Het argument dat Joden dingen nou eenmaal zo doen en dat de dierenvrienden van mevrouw Thieme hun gevoeligheid opzij moeten zetten is niet voldoende. Blijkbaar zijn wij in dit land nog altijd vreemden die beleefd moeten vragen of wij niet te veel overlast geven. 

Ik geloof geen moment dat de Tweede Kamer wordt bevolkt door xenofoben – evenmin als de tennissers uit het citaat van Herzberg NSB-ers.waren. Maar het zijn bittere tijden om een Jood in Nederland te zijn. Zolang mijn grootmoeder, die vlakbij de filmset met haar man werd opgepakt, nog leeft, is een film over een razzia geen gewone kostuumfilm. Zolang Nederland niet kan omgaan met minderheden met afwijkende gebruiken is het verleden nog niet verdwenen.

maandag 11 april 2011

De Kosjere Slacht in Nederland

Er waait een gure wind door Nederland.  In het Nederland dat Mark Rutte wil terugggeven aan de (echte) Nederlanders is voor mensen die dingen anders doen dan anderen niet veel plaats meer. Een goed voorbeeld hiervan is het dreigende verbod op kosjer slachten. Dit initiatief wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren lijkt, nu de PvdA reeds voor het debat (en vóór beantwoording van de vragen) haar standpunt heeft bepaald, op een meerderheid in de Tweede Kamer te kunnen rekenen. Daarmee zou een eind komen aan 400 jaar traditie in Nederland.

Een rustige beschouwing van het voorstel leert dat Tweede Kamer dit voorstel niet moet aannemen. Het wetsvoorstel
  • houdt onvoldoende rekening met de realiteit van de slacht
  • is niet gebaseerd op eenduidig onderzoek;
  • gaat uit van verkeerde uitgangspunten; en
  • is een schending van de grondrechten van de Joodse gemeenschap in Nederland. 
Ook in het kille Nederland van Mark Rutte en zijn gedoogvrienden moeten wetten worden gemaakt op basis van feiten en in het kader van de grondwet en relevante verdragen. Ik zet de argumenten tegen het wetsvoorstel hieronder verder uiteen. In de hoop dat de rede prevaleert.

Allereerst de realiteit van de slacht.  Het wetsvoorstel van de PvdD is symboolpolitiek. De rituele slacht van dieren betreft maar een fractie van het aantal dieren dat in Nederland wordt geslacht: minder dan 1%. De kosjere slacht vormt op zijn beurt weer een fractie van de rituele slacht. Het wetsvoorstel betreft dan ook maar een heel klein deel van de dieren die in Nederland worden geslacht. Het treft de Joodse gemeenschap echter in haar ziel.

De meeste dieren in Nederland worden geslacht door middel van een industrieel slachtproces. Bedwelming is ooit ingevoerd om dit proces mogelijk te maken. Bedwelming vindt veelal plaats door middel van een kopschot of een elektriseerbad. In dit proces wordt niet per dier gemonitord of deze wijze van bedwelmen effectief was. Onderzoek laat ook zien dat deze vorm van bedwelming in een aanzienlijk deel van de gevallen niet werkt. Zie bijvoorbeeld V.A. Hindle et. al. Electrical water bath stunning of poultry, Rapport 200, Animal Sciences Group Wageningen, Maart 2009 (p. 43) [I]t is highly probable that large numbers of birds are inadequately stunned during current usage of the water bath technique in slaughterhouses.” 

Ritueel slachten is geen industrieel maar een individueel proces. Elk dier wordt apart en met de hand geslacht. Anders dan bij industrieel slachten bestaat er dan ook geen mogelijkheid dat een slacht misgaat. Een van de kerntaken van de rituele slachter is ervoor te zorgen dat het dier snel wordt geslacht. Het is zeer de vraag of dierenwelzijn gebaat is bij het faciliteren van het industriële slachtproces ten koste van de rituele slacht. De Partij van de Dieren gaat hieraan voorbij door voortdurend te blijven verwijzen naar onderzoeken waaruit (unaniem nog wel) zou blijken dat de rituele slacht dierenleed vergroot. Dierenwelzijn is vermoedelijk het meest gebaat bij vegetarisme. De individuele slacht is in dat kader vermoedelijk een goede tweede - al ontbreekt vergelijkend onderzoek tussen het individueel slachten en industrieel slachten  geheel.

Het onderzoek waar de PvdD zich op baseert is bovendien ook overigens bepaald niet eenduidig.  Zie bijvoorbeeld S. D. Rosen, Physiological insights into Shechita, Veterinary Record 2004 (759-765), die concludeert dat [s]hechita is a painless and effective method by which to stun and dispatch an animal in one rapid act”. Of  zie T. Grandin Euthanasia and slaughter of livestock, Journal of the American Veterinary Medical Association 204/1994 (1354‐1360) die in een onderzoek naar dierenwelzijn en slacht, waaronder rituele slacht, rapporteert dat “before Shechita, at the moment of the incision, and immediately after Shechita there was no flinching and no reflex defence response suggestive of any sensation of pain.” Belangrijk hierbij is dat in vrijwel alle voorbereidingshandelingen de rituele slacht niet verschilt van de reguliere slacht. Er kan dan ook niet gezegd worden dat uit wetenschappelijk onderzoek eenduidig zou blijken dat onbedwelmd slachten tot verminderd dierenwelzijn leidt. Veelzeggend in dat kader is dat in voornoemd rapport Grandin concludeert dat “the single most important determinant of good animal welfare in a slaughter plant is the attitude of management”. In dit laatste opzicht verschilt rituele slacht op geen enkele wijze van reguliere slacht - op het punt van individuele aandacht dan natuurlijk na. 

Vervolgens lijkt de Tweede Kamer bij haar afwegingen uit te gaan van verkeerde uitgangspunten. Joden hebben in Nederland ritueel geslacht sinds de 17e eeuw. In de behandeling in de Tweede Kamer, de toelichting van indienster en in antwoord door woordvoerders op de vragen van verontruste leden van de Joodse gemeenschap is gesuggereerd dat ook na invoering van een verbod op onbedwelmd slachten kosjere slacht mogelijk zal blijven. Dit berust op een misverstand. De Joodse ritus verzet zich categorisch tegen het (reversibel of irreversibel) voorafgaand bedwelmen van dieren.  Na invoering van een dergelijke wet zal de Joodse gemeenschap in Nederland aangewezen zijn op import of vegetarisme. Import zal plaatsvinden uit landen waar vanuit Nederland in het geheel geen zicht is op de gebruikte slachtmethodieken of dierenwelzijn. Ook daarmee sorteert het wetsvoorstel een averechts effect.

Tenslotte: het initiatief wetsvoorstel is onrechtmatig. De Raad van State heeft (terecht) geconstateerd dat het ritueel slachten een grondrecht is. Dit is in lijn met de opvattingen van het EHRM (zie Cha'are Shalom ve Tsedek v. France, EHRM 27/6/2000, Application 27417/95). Grondrechten mogen alleen beperkt worden in uitzonderlijke en dringende omstandigheden. Het bestaan van dergelijke omstandigheden is niet aangetoond. Ook is niet aangetoond dat het wetsvoorstel proportioneel is voor het beoogde doel. Als het voorstel wet zou worden is de kans dat het bij de rechter stand houdt klein. Ook wetten mogen immers worden getoetst aan het EVRM. Een Nederlandse rechter zal, met de Cha'are uitspraak van het EHRM in de hand, moeten constateren dat een verbod op ritueel slachten onrechtmatig is. Hij zal een verbod dan ook buiten werking stellen. De suggestie van de PvdD dat als er sprake zou zijn van 'dierenleed' (quod non) de grondwet of het het EVRM buiten werking geplaatst zou moeten worden berust niet op een juiste interpretatie van de systematiek van grondrechten. Deze zijn er juist om de essentiële waarden van minderheden te behoeden tegen de dictatuur van de meerderheid en de waan van de dag.

Het wetsvoorstel ritueel slachten is voor de Joodse gemeenschap in Nederland een emotioneel en belangrijk onderwerp. Het is dan ook teleurstellend dat in de aanloop naar het debat hierover geen interesse is getoond in de achtergrond, geen overleg is geweest en geen inschatting is gemaakt van de consequenties. De kleine Joodse gemeenschap in Nederland is kwetsbaar. Voor haar bescherming en voortbestaan is zij afhankelijk van de mate waarin de omgeving bereid is om haar rechten te respecteren. Het voorstel over de rituele slacht is een stap in de verkeerde richting.

dinsdag 22 maart 2011

Neutraliteit als keuze


In zijn uitstekende blog schrijft Jan Dirk Snel (@jdsnel) vandaag een stukje over de onmogelijkheid van de neutrale overheid. Het blog vind je hier. Hoewel boeiend slaat hij de plank in dit blog mis.
Snel stelt dat de overheid niet neutraal is en dat ook niet kan zijn. De overheid moet er - als ik hem goed begrijp - slechts naar streven om zich fatsoenlijk en ten opzichte van iedereen gelijkelijk te gedragen. Hij zegt (ik neem een paar zinnen her en der over uit het blog):
[De overheid is niet neutraal] ... en dat is ook niet de bedoeling. Elke vier, vijf jaar, soms eerder, gaan we naar de stembus om voor diverse gremia volksvertegenwoordigers te kiezen. De kandidaten voor die functie hebben ideeën over het goede leven.... De wet is de uitkomst van politieke beraadslaging. De wet is dan ook bepaald niet neutraal. Die is zo partijdig als wat. ... De overheid is niet neutraal. Maar ze is er wel voor alle burgers en daarom is het wel verstandig als ze zich zo neutraal en pluriform mogelijk presenteert.
Allereerst is het standpunt van Snel innerlijk tegenstrijdig. Hij zegt - terecht - dat het belangrijk is dat de overheid zich als neutraal presenteert. Daarmee impliceer je volgens mij alleen ook - eveneens terecht - dat de overheid in zijn handelen naar neutraliteit moet streven. Het zou immers raar zijn om je te presenteren als iets dat je expliciet niet bent en ook niet wil zijn. 
In zijn blog gaat hij ook in op de vraag naar de rechtmatigheid van overheidshandelen. Welk overheidshandelen kan de toets van rechtmatigheid doorstaan & welk handelen valt daarbuiten? Ik denk  dat vraag naar de rechtmatigheid van overheidshandelen nauw verwant is met de neutraliteitspresumptie van dat handelen. Ik kom daar zo op terug.
Allereerst het onderscheid dat Snel maakt tussen rechtmatig en onrechtmatig overheidshandelen. Het komt met voor dat dit onderscheid (dat wel heel nauw toegesneden lijkt op bepaalde praktische discussies - waar ik overigens zeer goed bekend mee ben) niet werkt. Als ik hem goed begrijp zegt hij: in een democratie doet de overheid wat hij wil, tenzij er sprake is van een grondrecht. Een grondrecht lijkt hij vervolgens te zien als een historisch artefact dat bepaalde gebruiken canoniseert. Deze manier van kijken maakt niet duidelijk waarom dit zo is - waarom mag een overheid niets zeggen over deze historische artefacten? Sterker nog: in deze manier van kijken worden de bewuste grondrechten geheel buiten de rechtsgemeenschap geplaatst. De overheid en de wetgever kunnen van alles - tenzij ze aanlopen tegen iets dat toevallig zo gegroeid is. Dan moeten ze hun mond houden en het hoofd buigen - zonder dat precies duidelijk wordt waarom. Een dergelijke manier van kijken zal niet lang standhouden. Nu al hoor je mensen (vooral in de VS) klagen over de dictatuur van ongekozen rechters, die democratisch tot stand gekomen wetten buiten werking plaatsen. Als je grondrechten behandelt als een vreemd lichaam zullen ze na verloop van tijd verdwijnen - het omgekeerde, denk ik, van wat Snel wil bereiken.

Veel eerder lijkt het antwoord mij gelegen in het beginsel van de neutraliteit van de overheid. De vraag die hierbij wel beantwoord moet worden is waarin die neutraliteit precies bestaat.

Ik ben het natuurlijk met Snel eens dat de overheid keuzes moet maken en daarbij voorkeuren moet wegen. En dat hij door het een te doen het ander moet laten - elke euro die wordt uitgegeven aan defensie wordt niet uitgegeven aan onderwijs en vice versa. Suggereren dat iemand het hier niet mee eens zou zijn is een stroman. Datzelfde geldt voor de invulling van neutraliteit als regels die voor iedereen gelden. Er zijn talloze niet-neutrale regels denkbaar die niettemin voor iedereen van toepassing kunnen worden verklaard. De regel dat iedereen met een hond hondebelasting moet betalen geldt voor iedereen  - maar is alleen maar van toepassing voor hondenbezitters. Op dezelfde manier kunnen allerlei discriminerende maatregelen neutraal geformuleerd worden - zonder dat je ook maar  een begin hebt gemaakt met het beantwoorden van de vraag naar hun neutraliteit.

Een betere opvatting van neutraliteit is dat de overheid - én iedereen die zich met het politieke debat bezighoudt - zich bij al zijn handelen afvraagt of de redenen die die bij dat handelen horen redelijkerwijs veralgemeniseerbaar zijn. Als de overheid zich dit af blijft vragen dan zal daaruit een handelen voortvloeien dat wellicht niet aan de voorkeuren van iedereen beantwoordt (dat is onmogelijk), maar dat wel (althans in theorie) met de voorkeuren van een ieder rekening heeft gehouden. Dit betekent - en dat is de crux waar wij denk ik van mening verschillen - dat puur private opvattingen die niet veralgemeniseerd zijn ("Ik heb zin om daar een weg te leggen omdat ik daarheen moet") geen rol kunnen spelen in het publieke debat. Dat is ook het argument waarmee je schreeuwers en halve zolen (al dan niet met een meeuw in hun logo) van de discussie uitsluit. Op de marktplaats van ideëen spelen alleen redelijke opvattingen een rol.

Belangrijk is dat bovenstaande (mutatis mutandis) ook geldt voor grondrechten als ze als puur private rechten begrepen worden. Zeggen dat wij dieren al 4000 jaar op deze manier slachten is niet genoeg om mij de bemoeizucht van het lijf te houden van iemand die zich, begrijpelijkerwijs, zorgen maakt over dierenrechten en het ethisch gehalte van de samenleving. Zo iemand zou kunnen zeggen dat-ie geen boodschap heeft aan mijn traditie.

Veel beter lijkt het me daarom om grondrechten zoals we die tegenwoordig kennen te zien als gestolde redelijke opvattingen over overheidshandelen en de neutraliteit die daaruit spreekt. We hoeven het wiel niet elke keer opnieuw uit te vinden en elke keer uit te leggen dat voor een fatsoenlijke democratische samenleving het van belang is dat mensen zich kunnen uiten en dat er dus niet echt een redelijke opvatting over overheidshandelen te formuleren is die dit onmogelijk maakt. Alleen al om die reden zou het (maar dat is voor een andere keer) maar nauwelijks mogelijk moeten zijn om de uitingsvrijheid te beperken. 

Op dezelfde wijze geldt dat een neutrale, redelijke, overheid niet moet treden in wat mensen geloven en vinden. Als mensen denken dat God de wereld in zeven dagen heeft geschapen - dan zij dat zo. Tenzij dit betekent dat kinderen van een normale wetenschappelijke opleiding worden afgehouden. Hier blijkt dat hoewel in beginsel geldt dat de neutrale overheid redelijkerwijs niet kan treden in dit vlak er niettemin redenen denkbaar zijn waarom hij dit toch zou doen. Het veralgemeniseerde beginsel dat eenieder recht heeft op een deugdelijke intellectuele opvoeding gaat hier (mogelijkerwijs) boven het beginsel dat iedereen mag geloven waar hij zin in heeft en daarnaar mag handelen. Vrouwenbesnijdenis is in dit kader een nog veel beter voorbeeld - hier geldt denk ik zeker dat het recht op integriteit van het lichaam voorgaat.

Hoe het ook zij - in alle gevallen spelen de  deze discussies zich af binnen het recht. Er staan beginselen tegenover elkaar die deel uitmaken van dezelfde rechtsgemeenschap. Grondrechten zijn daarbij een nuttige leidraad en moeten - door hun voorname voorgeslacht - ook een bijzondere plaats hebben. Maar ze zijn geen troefkaart die alle andere afweging overbodig maakt. Dat is gezien het toevallige en open karakter van grondrechten maar goed ook. Anders zouden discussies vaak verzanden in de maar nauwelijks boeiende semantische vraag of iets een grondrecht is of gewoon heel belangrijk (denk aan: recht op privacy, recht op werk).

In de discussie over hoofddoekjes speelt bovenstaande geen rol . Het is immers duidelijk dat een neutrale, redelijk handelende overheid tot beide oordelen kan komen. Je kan geloof ik niet in redelijkheid zeggen dat de afgedwongen laïcité in Frankrijk per definitie niet redelijk is en de neutraliteits/redelijkheids-presumptie van de overheid geen recht doet. Je kan evenmin zeggen dat het omgekeerde het geval is. Voor beide standpunten zijn redelijke argumenten naar voren te brengen. Ik zou - met Snel - zeggen dat de balans daarbij moet doorslaan naar het toestaan en dat je je kan afvragen of de overheid er iets me opschiet om hier ook al wat van te vinden. Maar daar kunnen redelijke mensen in redelijkheid over discussiëren.