Het was een de week van het CPB. Lang geleden (drie jaar of zo) was het
publiceren van de ramingen van het planbureau een non-event, geschikt voor
(hooguit) de economie pagina van de krant. Dat was afgelopen donderdag wel
anders. De consensus op Twitter, het Radio 1 Journaal, de verschillende
actualiteitenrubrieken en van iedere politicus die een microfoon of een toetsenbord
kon vinden was dat het hier een monumentaal en kolossaal belangrijk nieuwsfeit
betrof, dat dringend becommentarieerd, besproken en geanalyseerd moest worden.
Het enige getal waar het daarbij over ging was het fameuze (of infame) tekort
van 3%. Die het maximum is. En die we dus niet gaan halen. Wat niet in orde is.
Het was een treurig stemmend schouwspel, dat veel zei over de manier waarop
in Nederland politiek wordt bedreven. En nog veel meer over het bedenkelijke
niveau van het publieke debat. Het was een mooi voorbeeld van de manier waarop
vorm veelal verward wordt met substantie. En ruis met geluid.
Allereerst was er de merkwaardige neiging om de voorspellingen van het CPB
op te vatten als de onfeilbare absolute waarheid. Het is goed om te zien dat
het CPB zelf daar een heel stuk genuanceerder tegenaan kijkt. Op zijn website
zegt het Planbureau onder Veelgestelde
Vragen: “Hoe
betrouwbaar zijn de kortetermijnramingen? “Kortetermijnramingen van het CPB en andere instituten zijn in het
algemeen met aanzienlijke onzekerheidsmarges omgeven.” Dat lijkt een
waarheid als een koe – voorspellen is immers moeilijk, vooral als het de toekomst betreft –
maar het is goed om er nog eens bij stil te staan. De juistheid van de
voorspellingen van het CPB hangt af van tal van factoren waarover het CPB
evenzovele aannames heeft gemaakt, die zomaar een slok op een borrel kunnen
schelen. Daarmee is bepaald niet gezegd dat de ramingen van het Planbureau
waardeloos zijn – maar wel dat wie plannen wil maken op basis van deze cijfers
met deze onzekerheid rekening zal moeten houden. De functie van de voorspellingen
is vooral het aangeven van een richting en van de marges waarmee beleidsmakers
rekening moeten houden. Maar tussen al het meningengeweld was van onzekerheid weinig
te merken.
Nog veel merkwaardiger was waar de discussie vervolgens over ging. Want als
de cijfers van het CPB iets laten zien is het dat het in Nederland niet goed
gaat. Werkloosheid loopt op (al is het hier nog vele, ettelijke,
ontelbaar vele malen beter dan in Spanje, Italië en Portugal), de interne
bestedingen zijn stilgevallen en huizenmarkt zit op slot. Je zou denken dat dat
een goede aanleiding is voor een fundamenteel debat over de manier waarop we
Nederland willen inrichten. Je zou daarbij kunnen kijken naar buitenlandse
voorbeelden (waarom doet Duitsland t wél goed?) of naar het verleden (wat ging
er goed onder Paars?) – of naar welk ander vergelijkingsobject dan ook. Maar in
ieder geval zou er een coherente discussie te voeren moeten zijn over hoe we de
huidige malaise achter ons kunnen laten. Maar een dergelijke discussie was ver
te zoeken.
Wat we wel kregen was een werkelijk dól makende echokamer van voorstellen
en hele en halfbakken plannetjes over hoe de overheid nog links en rechts wat
miljarden bij elkaar kon schrapen. Een vrijwillige
nullijn bij verzorgend personeel, het bevriezen van de belastingschalen, de
evergreen van het dan maar helemaal schrappen van ontwikkelingssamenwerking –
je kan het zo gek niet verzinnen of het kwam voorbij. Het doet denken aan het
beeld van een tekenfilmfiguur, dat, met de deurwaarder voor de deur, de
spaarvarkens van de kinderen stukslaat, zijn zakken leegt en onder deurmat op
zoek gaat naar wat muntjes. Maar met coherent beleid of visie heeft het niets
te maken. En bovendien kan je op je klompen aanvoelen dat het merendeel van die
plannen tot niets gaat leiden. Duizend-en-een plannetjes betekent net zoveel kansen
om te falen. Dat blijkt ook wel bij de huidige plannen waarbij nog maar een
fractie van de gestelde doelen is gerealiseerd.
Het journalistieke commentaar kon er ook wat van. Nadat het CPB-orakel
gesproken had, buitelde het commentariaat over elkaar heen met de vrolijke
conclusie dat als Nederland de doelstelling van 3% zou missen er dus bezuinigd zou moeten worden – en wel
van “Brussel”.
Een onzinnige gedachtegang op twee niveaus.
Allereerst het stompzinnige en kortzichtige idee dat er zoiets is als
“Brussel” dat volledige buiten ons staat er waar we niks aan kunnen doen,
terwijl het gaat om verdragen en afspraken die door onze eigen onvolprezen
premier zijn gemaakt (een onderwerp op zichzelf). Maar nog veel erger dan dat
is de gedachte dat uit de voorspelling van het CPB een verplichting zou volgen
om te bezuinigen – een gedachte die
weliswaar wordt gevoed door sommige politici, maar die laat zien dat er niet
meer dan het vaagste idee bestaat over de verdragsverplichtingen waar het hier
over gaat.
Artikel 126 van het Verdrag Betreffende de
Werking van EU (want daar
gaat het hier over) legt aan verdragsstaten de verplichting op om er voor te
zorgen dat “de verhouding tussen het
voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product” de
3 % niet overstijgt (die 3% volgt uit een apart protocol) – tenzij bepaalde
uitzonderingen gelden. Je kan twijfelen over het nut van dit doel – maar dat
Nederland zich aan verdragen moet houden staat. Maar veel belangrijker is dat
deze verplichting een vergelijking is tussen twee variabelen. Aan de ene kant het tekort – en aan de andere kant
het bruto binnenlands product. Dat betekent dan ook dat er twee manieren zijn om aan deze norm te voldoen. De eerste is het
terugdringen van het tekort (wat ook weer op twee manieren kan: minder uitgeven
of meer ophalen). De tweede manier is het vergroten van het bruto binnenlands
product. Het is dus bepaald niet zo dat het Verdrag lidstaten verplicht om te bezuinigen. Het Verdrag verplicht ze om
een economie te realiseren die in evenwicht is. Waar de uitgaven van de
overheid passen bij het bbp. Maar hoe je die situatie bereikt verschilt van
geval tot geval – en de uitzonderingen van Artikel 126 bieden daar ruimte voor.
Er is geen one-size-fits-all, zoals ook de (door Mark Rutte vurig gewenste!)
begrotings-tsaar Olli Rehn al een keer aangaf in een toespraak.
Dat betekent natuurlijk niet dat er niets moet gebeuren. Het is duidelijk
dat de Nederlandse economie dringend hervormd moet worden. Daarover is een
intelligent en coherent debat nodig. Over wat de rol van de staat moet zijn. Over
de vraag in hoeverre en op welke manier mensen voor zichzelf moeten en kunnen
zorgen. Over wat we moeten doen met de almaar stijgende zorgkosten, met een
almaar oudere, gezondere en daardoor duurdere bevolking. Over wat de beste plek
is om beleid te maken - lokaal, nationaal, supranationaal. Over hoe we de
publieke ruimte zo goed mogelijk inrichten en zo goed mogelijk omgaan met
schaarse natuurlijke hulpbronnen. Onderwerpen genoeg - maar weinig van dat al kwam aan de orde.
Het is treurig dat in het tot nu toe gevoerde debat het signaal (de ramingen
van het CPB) verward zijn met de boodschap (het gaat niet goed). Als gevolg
ging het vervolgens alleen maar over wat we aan dat signaal konden doen, terwijl
de veel belangrijkere boodschap ondergesneeuwd raakte. Een gemiste kans.
Deze tijd van crisis dwingt ons om in de spiegel te kijken. Dit dan ook is de
tijd om beleid te formuleren dat gaat over waar we over vijftig jaar willen
zijn. Niet alleen over hoe de begroting van volgend jaar eruit ziet en met
hoeveel procentpunt de koopkracht erop voor of achteruit gaat. Op enig moment
is deze crisis voorbij. Wie dan kijkt naar deze tijd zal zich afvragen wat we
gedaan hebben om Nederland een beter land te maken. Niet of we nog wat geld
hebben gevonden in een onvermoed potje.
Dit is een tijd voor visie. Ik ben benieuwd.