woensdag 20 juli 2011

Waarom ik (toch maar) lid blijf van D66

Politieke zelf-identificatie is een lastig iets. Het brengt per definitie met zich dat een amalgaam van meningen en opvattingen (waarvan een belangrijk deel ook nog innerlijk tegenstrijdig is) wordt ingedikt tot één begrip. Niettemin kan het nuttig zijn om die exercitie bij tijd en wijle te doen. Het kan leiden tot het aanbrengen van prioriteiten. De dingen die echt van belang zijn te onderscheiden van de zaken die dat wat minder zijn.

Bij gebreke van een betere omschrijving van mijn politieke voorkeuren omschrijf ik mijzelf als liberaal. Ik geloof dat het grootste goed dat de ontwikkeling van het denken ons heeft gebracht, de realisering is dat mensen waarde hebben als individu. En dat hun eigen voorkeuren van belang zijn om de enkele reden dat zij er belang aan hechten. Een samenleving (en in het verlengde daarvan: de overheid) hoeft van die voorkeuren niets te vinden. Idealiter reguleert de overheid het openbare leven – maar normeert dat zo min mogelijk. De enige normen die de overheid oplegt zouden normen moeten zijn waar alle participanten het redelijkerwijs mee eens zouden moeten kunnen zijn. Zie wat ik daarover eerder blogde.

Dat heeft als gevolg dat ik dak- en thuisloos ben geworden in politiek Nederland. Er is geen enkele partij die de autonomie van het individu daadwerkelijk een warm hart toedraagt. Alle partijen die op dit moment in de kamer vertegenwoordigd zijn maken de principiële eigenheid van het individu ondergeschikt aan een ideologie. Dat de christelijke partijen dat doen behoeft niemand te verbazen. Van de nazaten van de Anti-revolutionairen hoeft niemand te verwachten dat zij de beginselen van de liberale revoluties van de 18de eeuw onderschrijven. Maar dat dit ook geldt voor de liberale en sociaal-democratische partijen stemt tot nadenken. (De oplettende lezer zal opmerken dat ik de schreeuwlelijken van de PVV en de tegenpartijgers van de SP hier buiten beschouwing laat. Ik laat de redenen daarvoor aan de verbeelding van de lezer over.)

Maar afzijdigheid is geen optie. Daarvoor zijn de vragen waarvoor de politiek ons stelt te belangrijk. De vraag is dus waar ik terecht kan. En waarom.

Aan de rechterkant heeft de alleen in naam liberale VVD lijf en goed verkwanseld voor een pluchen zetel en onderdanigheid aan het hoofdredactioneel commentaar van de Telegraaf. Een partij die voor een werkverbod voor middenstanders op zondag is en die bovendien vindt dat de Haagse overheid moet uitmaken of je een koop- of een huurhuis hebt kan het stempel ‘liberaal’ niet dragen. Daarbij komt een bedenkelijke neiging om terug te schrikken voor maatregelen die echt genomen moeten worden – denk aan de versoepeling van het ontslagrecht, de verhoging van de pensioenleeftijd en het monetiseren van mobiliteit. In plaats daarvan is de VVD de partij van Fred Teeven geworden, die het liefst op elke straathoek een camera zou ophangen. Een partij die rechters wantrouwt en minimumstraffen wil opleggen en en passant kostbare parlementaire tijd verdoet aan flauwekul-voorstellen als het verkleinen van de tweede kamer. Bovendien heeft de moreel flexibele Mark Rutte laten zien dat wie op hem stemt, Geert Wilders er gratis bij krijgt en dat men voor bescherming van grondrechten bij hem aan het verkeerde adres is (zie het debat over de rituele slacht). Een fatsoenlijk mens  heeft met de VVD dan ook niets te maken.

Maar ook aan de linkerkant is het armoe troef. Daar waar de PvdA garen zou moeten spinnen bij de appeasement-politiek van Rutte door afstand te nemen van de boodschap van verdeeldheid en intolerantie, hebben de sociaal-democraten besloten om (om hen moverende redenen) economisch tegen de SP aan te schurken en op sociaal en veiligheidsterrein de discussie te voeren op de voorwaarden en binnen de frame van dit kabinet. Ook bij (vooral de fractie van) de PvdA klinkt de stem van de minderheden (de traditionele achterban van de sociaal-democraten) maar zwak. Ik vraag me af hoe mijn grootouders, tot aan de oorlog enthousiaste leden van de SDAP, aangekeken zouden hebben tegen een partij die de gebruiken van minderheden als een probleem ziet (zie wederom de rituele slacht) en die denkt dat de voornaamste missie van de samenleving is niet het verheffen van de massa (door onderwijs en het bieden van kansen), maar het vermalen van de enkeling tot onderdeel van een eenheidsworst. Nog daargelaten dat de uitgesproken ambitie van de PvdA het vormen van een coalitie met de (weinig liberale) SP is, heeft de PvdA zich door haar gedrag in de kamer buitenspel gezet. Ook bij de sociaal-democraten zijn burgerlijke vrijheden niet veilig.

Blijven over de twee partijen die op dit moment – wonderlijk genoeg – het middenveld van de Nederlandse politiek uitmaken – D66 en GroenLinks.

Hierbij valt vooral de plek van die laatste op. GroenLinks begon haar bestaan als een fusiepartij van de communisten en linkse afsplitsingen van de AR/KVP en de PvdA. Het is vermoedelijk ook om die reden de turn around van de partij nog niet compleet is. Waar de fractie zich immers tot nu toe inderdaad gecommitteerd heeft getoond aan economische en persoonlijke vrijheid en een verantwoordelijke en soms beslissende rol heeft gespeeld in tal van debatten, bestaat de achterban voor een belangrijk deel nog uit mensen die deze omslag nog niet of niet volledig geinternaliseerd hebben. Tal van ledenacties, werkgroepen en opinieartikelen roepen de partij bij voortduring op haar liberale koers bij te stellen. Ook GroenLinks valt om die reden af. De liberale samenleving is een te groot goed om toe te vertrouwen aan een partij die van het belang daarvan nog niet helemaal overtuigd is. Overigens merk ik op – het wordt een eentonig refrein – dat ook GroenLinks de grondrechten van minderheden (ja, het gaat nog steeds over de sjechieta) niet belangrijk genoeg vindt om de rug recht te houden. Ook dat pleit niet voor ze.

Blijft (dus) over D66.

Op het eerste gezicht lijkt op de liberale credentials van D66 weinig aan te merken. De partij heeft zich altijd hard gemaakt voor liberalisatie van de economie, keert zich tegen de leensubsidie en de verlammende overregulering van zorg, wonen en werk. Bovendien slaat de partij – als een van de weinigen in de kamer -   de juiste toon aan tegen de PVV, al is het maar door zo nu en dan beleefd te vragen naar de feiten waar Wilders en zijn mannen hun ongezouten oordelen op baseren. Ook op het gebied van grondrechten (denk aan privacy en uitingsvrijheid) staat de partij als regel haar mannetje.

Het is om die reden dat ik een aantal jaar geleden lid van D66 ben geworden. En – tot nu toe – met een redelijke mate van tevredenheid. Ik dacht in de democraten een partij gevonden te hebben die niet alleen mijn eigenheid respecteerde, maar ook een gezonde blik had op de beperkte rol die een overheid dient te hebben. Die begreep dat een overheid alleen moet optreden om dingen te doen die anders niet gedaan worden en die van haar neutraliteit alleen mag afwijken om zwakkeren een helpende hand te bieden. Maar nu weet ik dat niet zo zeker meer.

Allereerst is er de rol die de partij heeft gespeeld in het sjechietadebat – te weten: geen enkele.

Anders dan ik dacht (en wellicht was de hoop hier de vader van de gedachte) heeft de partij zich geen moment opgesteld als de grondrechten-voorvechters die ik altijd in ze gezien had. Geen moment heeft iemand in de fractie of de media de discussie rondom het ritueel slachten gebruikt om te laten zien dat het EVRM precies dient om minderheden te beschermen tegen het soort discussies dat in de Tweede Kamer plaatsvond. Niemand die zei: net als we principieel voor uitingsvrijheid zijn en dus vinden dat Geert Wilders zijn idiote meningen mag verkondigen (al verafschuwen we ze), staan we pal voor de rechten van minderheden om hun geloof (op dezelfde wijze ingebed in het EVRM) te beleven. Het zou een prachtige showcase geweest zijn voor het respect van een meerderheid voor de autonomie van een minderheid. Maar het heeft niet zo mogen zijn. Ook mijn eigen partij deed – in weerwil van een motie van haar eigen congres om dat niet te doen – mee aan de collectieve gekte die de Tweede Kamer in haar greep had.

En to add insult to injury verscheen vanochtend een stuk in de Volkskrant van mijn goede vriend Thijs Klein Paste, deelraadslid voor D66 in stadsdeel centrum, onder te titel De gelovige geniet te veel privileges. Klein Paste beweert in zijn stuk van alles en nog wat, maar de kern van zijn verhaal is dat gelovigen in Nederland worden voorgetrokken. En dat dat per onmiddellijk moet stoppen omdat – en ik vat het betoog wat samen – het niet eerlijk is. In dat kader moet trouwambtenaren die weigeren een civiel homo-huwelijk te voltrekken de wacht worden aangezegd en moeten bijzondere scholen eraan geloven.

Ten aanzien van het eerste punt ben ik het met hem eens – wie niet bereid is om de mores van zijn werkgever te volgen moet een andere baan zoeken. Anders dan Klein Paste vermoedelijk vindt, lijkt me dat dit overigens ook moet gelden voor iemand die een betrekking zoekt bij een school op gereformeerde grondslag maar er reeds bij voorbaat bij zegt dat hij de grondslagen van de school niet onderschrijft.

Maar uit de opmerking over de bijzondere scholen blijkt het diepe dedain dat blijkbaar heerst bij sommige democraten jegens georganiseerde religie. Dit is een onzinnig en anti-liberaal standpunt. Er is immers geen groter goed denkbaar dan de vrijheid om je kinderen op te voeden zoals je goed dunkt. Elke ouder – religieus of seculier - heeft als streven om zijn kind de richting te geven die hij wil. Hier speelt – behoudens gevallen van kindermishandeling – de overheid geen enkele rol. De vrijheid van opvoeden houdt niet op bij de poorten van de school. Het is een misvatting om te denken dat de neutrale overheid samenvalt met een overheid die seculiere normen en waarden dwingend oplegt. De vrijheid van de burger is er nu juist om rare dingen te vinden en te doen.

Ik wil mijn leven leiden op de wijze waarop ik daar invulling aan geef - warts and all zoals de Engelsen zeggen. Mijn vertrouwen dat dit bij D66 in goede handen is, is de laatste tijd wat wankeler geworden.

Waarom dan toch lid blijven?

Allereerst omdat er altijd een betere reden komt om op te zeggen. Maar veel belangrijker – omdat ik nog steeds hoop en geloof dat het debat over liberalisme, de omgang met minderheden, de rol van de overheid en de plek van vrijheden ergens gevoerd moet worden. En hoe groot mijn teleurstelling in D66 ook is – ik weet zeker dat geen van de andere partijen ruimte biedt voor dit debat.

Het zou kunnen dat ook binnen D66 er voor mij, mijn familie en onze rare gewoontes geen plaats is. Maar als dat zo is, is er ook bij andere partijen geen plaats. En ik hoop dat dat niet waar is. Ik hoop veel eerder dat ik mijn kinderen kan laten opgroeien in een land waar – in de woorden van Jan Campert – vrijheid wordt geëerd. En ik hoop dat de partij die ik nog steeds de mijne noem daar een vruchtbare en constructieve rol bij kan spelen.

Daarom blijf ik toch nog maar even lid van D66.